In de herfsttijd is er een opeenvolging van feesten geweest: van Michaël, via Sint Maarten en Sint Nicolaas naar Advent, Kerst en ten slotte Driekoningen. Het nieuwe jaar begint stil en kaal. Even geen feesten en van de natuur is maar weinig zichtbaar. Bomen en struiken zien er dood uit. Zo is het buiten.
Maar in de aarde is volop beweging. De aarde heeft alle zonnekracht van het afgelopen jaar in zich opgenomen en die kracht is daar nu werkzaam. Onzichtbaar wordt er gewerkt om de materie weer tot leven te brengen. Vroeger, toen de mensen nog veel meer met de natuur verbonden waren dan wij nu, konden ze die in de onderwereld werkzame krachten waarnemen als elfen, gnomen e.d. Figuren die wij nu alleen nog maar uit sprookjes kennen. In sommige landen, waar nog veel ongerepte natuur en stilte is worden die “elementenwezens” nog wel door mensen waargenomen. In Noorwegen bijvoorbeeld of in Ierland de “Sidh”. In de boeken van Marten Toonder vind je ze in de figuurtjes Kwetal en Fee Pastinakel, op de jaarfeesten-tafel als de wortelkindjes. Behalve de wereld van de dood, is de onderwereld tegelijkertijd de bron van al het leven. Daarom is een plek waar een (water-)bron is ook meestal van oudsher een heilige plek. Grote kerken en kathedralen zijn vaak op of bij een bron gebouwd, zoals o.a. Chartres. Op zo’n plek wisten de mensen dat die andere, niet tastbare wereld heel dichtbij is.
In de Christelijke cultuur is al die verering overgegaan op de Maria-figuur. Op 2 februari wordt het feest van Maria Lichtmis gevierd. In de joodse traditie was het zo dat een vrouw 40 dagen na de geboorte van haar kind een reinigingsoffer moest brengen in de tempel. Voor Maria was die dag op 2 februari, 40 dagen na de geboorte van haar zoon Jezus. In de Rooms Katholieke kerk is het gebruikelijk dat op die dag, voor de mis, alle kaarsen worden gewijd. Er wordt een “lichtmis” gehouden. Op 2 februari eindigt de Kersttijd, (in het Noorden heet het de Joeltijd) de donkere tijd van het jaar, die met het feest van Sint Maarten op 11 november, 40 dagen voor Kerstmis is begonnen. Het is een oud gebruik om op die dag de nog overgebleven kaarsen ’s morgens naar buiten te brengen en ze in de aarde, tussen de planten te zetten. Binnen zijn ze niet meer nodig. Vaak zit je vanaf die tijd ook weer zonder (kunst-) licht aan het ontbijt. Binnen is geen kaarslicht meer nodig, het zonlicht buiten neemt steeds meer toe. Met Maria Lichtmis wordt weleens gezegd, “kun je het licht weer missen.”
Delen Uit: Het jaar rond, Maria Lichtmis, Nelleke Schiphorst, 1999
In de herfsttijd is er een opeenvolging van feesten geweest: van Michaël, via Sint Maarten en Sint Nicolaas naar Advent, Kerst en ten slotte Driekoningen. Het nieuwe jaar begint stil en kaal. Even geen feesten en van de natuur is maar weinig zichtbaar. Bomen en struiken zien er dood uit. Zo is het buiten.
Maar in de aarde is volop beweging. De aarde heeft alle zonnekracht van het afgelopen jaar in zich opgenomen en die kracht is daar nu werkzaam. Onzichtbaar wordt er gewerkt om de materie weer tot leven te brengen. Vroeger, toen de mensen nog veel meer met de natuur verbonden waren dan wij nu, konden ze die in de onderwereld werkzame krachten waarnemen als elfen, gnomen e.d. Figuren die wij nu alleen nog maar uit sprookjes kennen. In sommige landen, waar nog veel ongerepte natuur en stilte is worden die “elementenwezens” nog wel door mensen waargenomen. In Noorwegen bijvoorbeeld of in Ierland de “Sidh”. In de boeken van Marten Toonder vind je ze in de figuurtjes Kwetal en Fee Pastinakel, op de jaarfeesten-tafel als de wortelkindjes. Behalve de wereld van de dood, is de onderwereld tegelijkertijd de bron van al het leven. Daarom is een plek waar een (water-)bron is ook meestal van oudsher een heilige plek. Grote kerken en kathedralen zijn vaak op of bij een bron gebouwd, zoals o.a. Chartres. Op zo’n plek wisten de mensen dat die andere, niet tastbare wereld heel dichtbij is.
In de Christelijke cultuur is al die verering overgegaan op de Maria-figuur. Op 2 februari wordt het feest van Maria Lichtmis gevierd. In de joodse traditie was het zo dat een vrouw 40 dagen na de geboorte van haar kind een reinigingsoffer moest brengen in de tempel. Voor Maria was die dag op 2 februari, 40 dagen na de geboorte van haar zoon Jezus. In de Rooms Katholieke kerk is het gebruikelijk dat op die dag, voor de mis, alle kaarsen worden gewijd. Er wordt een “lichtmis” gehouden. Op 2 februari eindigt de Kersttijd, (in het Noorden heet het de Joeltijd) de donkere tijd van het jaar, die met het feest van Sint Maarten op 11 november, 40 dagen voor Kerstmis is begonnen. Het is een oud gebruik om op die dag de nog overgebleven kaarsen ’s morgens naar buiten te brengen en ze in de aarde, tussen de planten te zetten. Binnen zijn ze niet meer nodig. Vaak zit je vanaf die tijd ook weer zonder (kunst-) licht aan het ontbijt. Binnen is geen kaarslicht meer nodig, het zonlicht buiten neemt steeds meer toe. Met Maria Lichtmis wordt weleens gezegd, “kun je het licht weer missen.”
Delen Uit: Het jaar rond, Maria Lichtmis, Nelleke Schiphorst, 1999
Met de peuters gaan we de liedjes zingen en ze krijgen walnootbootjes gevuld met een kaarsje (kaarsvet met een lontje) mee naar huis. In de groep worden deze ook aangestoken en ‘varend’ in het water opgebrand.
Versje:
Moeder Aarde krijgt het licht terug
We droegen alle kaarsjes
tot in het mulle zand.
In kleine aarde-kuiltjes
werden ze opgebrand.
Dag vlam, dag vlam en dankjewel,
dat je het licht bewaarde.
Weldra komt weer zonneschijn,
doof nu maar in de aarde.
Tot ziens in de Sint-Maartenstijd.
Dat is nog wel heel ver,
Maar kom jij dan, in mijn knol
weer stralen als een ster?